Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1986

Datum uitspraak2002-04-26
Datum gepubliceerd2002-05-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/008222-01
Statusgepubliceerd


Indicatie

- doodslag, -een lijk wegvoeren met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen, - diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, - diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, en diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels 4 jaar en 6 maanden gevangenisstraf


Uitspraak

Parketnummer: 03/008222-01 Datum uitspraak: 26 april 2002 RECHTBANK MAASTRICHT VONNIS op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [naam verdachte], geboren te [geboortedatum/plaats], wonende te [woonplaats verdachte], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Roermond. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2002. De tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat 1. hij op of omstreeks 5 augustus 2001 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer 1] heeft doodgeschoten; 2. hij in of omstreeks de periode van 5 augustus 2001 tot en met 6 augustus 2001 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een lijk, te weten het lijk van[slachtoffer 1], heeft weggevoerd, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen, door dat lijk (in een container) in een auto weg te voeren van zijn, verdachtes, woning (gelegen aan de [adres verdachte]) naar (de grens met) België en/of België in, teneinde aldaar dat lijk (in die container in die auto) in het kanaal te dumpen; 3. hij in of omstreeks de periode van 23 juli 2001 tot en met 24 juli 2001 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres slachtoffer 2] heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid goederen (waaronder medicijnen, cheques, bankpasjes, sieraden en CD's) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming; 4. hij in of omstreeks de periode van 25 juli 2001 tot en met 26 juli 2001 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (en/of van de oprit van een woning), gelegen aan de [adres slachtoffers 3/4], heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid goederen (waaronder autosleutels, GSM-telefoons, computerapparatuur, sieraden en/of een hoeveelheid geld) en/of een (personen)auto, te weten een Fiat Panda, gekentekend [kenteken] (welke geparkeerd stond voor genoemde woning), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat 1. hij op 5 augustus 2001 in de gemeente Maastricht opzettelijk[slachtoffer 1] heeft doodgeschoten; 2. hij in de periode van 5 augustus 2001 tot en met 6 augustus 2001 in de gemeente Maastricht een lijk, te weten het lijk van[slachtoffer 1], heeft weggevoerd, met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen, door dat lijk in een container in een auto weg te voeren van zijn, verdachtes, woning (gelegen aan de [adres verdachte]) naar België, teneinde aldaar dat lijk (in die container in die auto) in het kanaal te dumpen; 3. hij in de periode van 23 juli 2001 tot en met 24 juli 2001 in de gemeente Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning, gelegen aan de [adres slachtoffer 2] heeft weggenomen medicijnen toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak; 4. hij in de periode van 25 juli 2001 tot en met 26 juli 2001 in de gemeente Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijk toeëigening in een woning, gelegen aan de [adres slachtoffers 3/4], heeft weggenomen goederen (waaronder autosleutels, GSM-telefoons, computerapparatuur en sieraden), toebehorende aan anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en hij in de periode van 25 juli 2001 tot en met 26 juli 2001 in de gemeente Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening van de oprit van een woning, gelegen aan de [adres slachtoffers 3/4], heeft weggenomen een personenauto, te weten een Fiat Panda, gekentekend [kenteken], toebehorende aan [slachtoffer 4], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 Verdachte heeft, over hetgeen zich in de nacht van 4 op 5 augustus 2001 in zijn woning aan de [adres verdachte] te Maastricht heeft afgespeeld, een groot aantal verklaringen afgelegd. Weinig van deze verklaringen, zoals opgenomen in het dossier, zijn gelijkluidend. Verdachte heeft wel in meerdere verklaringen aangegeven dat hij het fatale schot gelost heeft. Verdachtes laatste versie van het gebeuren -voor het eerst weergegeven in een aan de zuster van [slachtoffer 1] gerichte brief, waarvan verdachte een kopie aan de rechter-commissaris heeft doen toekomen-, aan de hand van welke verklaring in opdracht van de rechter-commissaris een reconstructie is gehouden die op videoband is vastgelegd, en waarvan verdachte ook ter terechtzitting heeft verklaard dat dat de feitelijke gang van zaken is geweest in de bewuste nacht luidt -zakelijk weergegeven- als volgt: Op een bepaald moment bevinden zich [slachtoffer 1], zijn vriendin [naam vriendin slachtoffer] en verdachte in de woning van verdachte. Er ontstaat een soort woordenwisseling. Het pistool, waarmee [slachtoffer 1] later wordt doodgeschoten, heeft verdachte op de salontafel gelegd in de kamer waar zij drieën zich bevinden. Op een bepaald moment staat [slachtoffer 1] boos op en loopt via de keuken naar de veranda/bijkeuken en aldaar naar de buitendeur. In de bijkeuken is geen licht ontstoken en de gordijnen -ook voor de achterdeur- zijn gesloten. Verdachte loopt, op het moment dat [slachtoffer 1] opstaat, achter [slachtoffer 1] aan. [slachtoffer 1] probeert de afgesloten buitendeur te openen, doch dat lukt niet meteen. Verdachte zegt -als hij ongeveer halverwege de bijkeuken is en op een paar meter afstand van [slachtoffer 1] staat- "kom we kunnen dit ook anders oplossen." [slachtoffer 1] staat dan met zijn gezicht naar de buitendeur gewend en met zijn handen bij de deurklink en sleutel. Op dat moment ziet verdachte links naast zich [naam vriendin slachtoffer] staan met het pistool in haar linkerhand. Zij biedt het wapen aan verdachte aan en zegt: "hier schiet hem kapot." Verdachte neemt het wapen niet aan, draait zich om en maakt een à twee passen richting keuken. Op het moment dat hij in de deuropening van de bijkeuken naar de keuken staat, hoort hij een luide knal. Hij schrikt, draait zich om en tijdens het omdraaien hoort hij een plof. Als hij helemaal omgedraaid is, ziet hij [slachtoffer 1] ter hoogte van de buitendeur liggen en staat [naam vriendin slachtoffer ] aan de rechter-kant van de bijkeuken ter hoogte van de aldaar staande bruine kast. Nadat hij vervolgens een tijd bij het dode lichaam van [slachtoffer 1] heeft gezeten en [naam vriendin slachtoffer ] in de woonkamer heeft gezeten, heeft verdachte uiteindelijk het lichaam, met behulp van [naam vriendin slachtoffer ] in een zogenaamde GFT-bak geduwd en heeft hij deze GFT-bak, omdat het inmiddels te licht geworden was om deze nog ergens te dumpen, in het berghok achter de bijkeuken gezet. De rechtbank acht deze lezing niet geloofwaardig nu verdachte van meet af aan, namelijk tegenover de getuigen [namen getuigen], alsook daarna tegenover de politie heeft verklaard, dat hij, verdachte, [slachtoffer 1] in de bewuste nacht had doodgeschoten, en voorts niet aannemelijk geworden is dat [naam vriendin slachtoffer ] in die nacht ten huize van de verdachte is geweest. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt: feit 1. doodslag, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht; feit 2. een lijk wegvoeren met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht; feit 3. diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 5º, juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht; feit 4. diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 5º, juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht; en diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 5º, juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. De strafbaarheid van verdachte Ten aanzien van verdachte is door [naam klinisch psycholoog], klinisch psycholoog, en door [naam psychiater], psychiater, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek hebben genoemde psycholoog en psychiater een rapport, respectievelijk gedateerd maart 2002 en 13 maart 2002, opgemaakt. Het rapport van de psycholoog vermeldt -zakelijk weergegeven- als conclusie dat bij onderzochte een zodanig gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling respectievelijk een persoonlijkheidsstoornis is aangetroffen, dat hij ten tijde van het hem ten laste gelegde feit dient te worden beschouwd als verminderd toerekeningsvatbaar. Het rapport van de psychiater vermeldt -zakelijk weergegeven- als conclusie dat verdachte lijdende is aan een ernstige persoonlijkheidsstoornis, waardoor het tenlastegelegde hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten gegeven conclusies en maakt deze mitsdien tot de hare. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf en maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving. Van de in totaal op te leggen gevangenisstraf legt de rechtbank zes maanden gevangenisstraf op voor de feiten onder 3 en 4. Voor wat betreft de strafmaat voor de feiten onder 1 en 2 heeft de rechtbank er rekening mee gehouden, dat verdachte op gewelddadige wijze een persoon heeft gedood en vervolgens het lichaam van deze persoon, [slachtoffer 1], op een zeer oneerbiedige wijze in een groencontainer heeft gestopt en in het water heeft gereden. Vervolgens heeft hij geruime tijd gezwegen over hetgeen is gebeurd en eenieder in de waan gelaten dat hij niet op de hoogte was van de verblijfplaats van [slachtoffer 1]. Door dit handelen hebben de nabestaanden van het slachtoffer, mensen met wie verdachte dagelijks contact had en van wier leed hij dus op de hoogte was, lange tijd in onwetendheid verkeerd over de vraag of [slachtoffer 1] al dan niet nog in leven was, terwijl zij -toen bekend werd dat [slachtoffer 1] was overleden- bovendien werden geconfronteerd met de respectloze wijze waarop met het lichaam van de overledene door verdachte is omgegaan. De rechtbank acht het tevens noodzakelijk dat naast genoemde vrijheidsstraf de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging wordt opgelegd en dat de termijn waarbinnen deze behandeling aan zal vangen, niet te lang mag zijn. De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende: Het voormelde rapport van [naam psychiater] vermeldt onder meer -zakelijk weergegeven- "Omdat bij betrokkene een aantal ernstige risicofactoren zijn zoals een ernstige stoornis in de persoonlijkheidsstructuur die direct lijkt verband te hebben met het ten laste gelegde en ook met het vorige geweldsdelict en omdat er daarbij ook nog andere ernstige risicofactoren zoals middelenmisbruik en een onvermogen zich in een sociale context te handhaven een rol spelen, moet het risico op herhaling van gewelddadige gedragingen als groot worden ingeschat. Betrokkene is niet aanspreekbaar op het feit dat zijn eigen innerlijke realiteit een andere is dan de realiteit buiten en de realiteit van anderen. Die uitwendige realiteit werkt ook niet corrigerend. Bij een behandeling zal juist dit element een flinke claim op het ontstaan van een behandelrelatie leggen. Een dergelijke behandeling kan dus niet vrijblijvend plaatsvinden maar dient in een gesloten gestructureerd kader te worden uitgevoerd. Alleen het kader van TBS met verpleging is hiervoor te adviseren. Uit het onderzoekscontact wordt al duidelijk dat betrokkene niet zal meewerken aan het element van eigen keuze dat nodig is voor een TBS met voorwaarden. Deze mogelijkheid moet dan ook verworpen worden als advies." Het voormeld rapport van [naam klinisch psycholoog] vermeldt onder meer -zakelijk weergegeven- "De kans op recidive van soortgelijke of andere strafbare feiten als waarvan betrokkene thans wordt verdacht, wordt door onderzoeker zeer groot geacht. De enig van toepassing en adequaat lijkende maatregel om deze kans op herhaling in de toekomst te voorkomen of te beperken is een terbeschikkingstelling met verpleging." Gezien de inhoud van vorenbedoelde rapporten en het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen acht de rechtbank termen aanwezig deze adviezen op te volgen. De rechtbank zal de verdachte aldus ter beschikking stellen, nu het door verdachte begane feit onder 1 een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, omschreven in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht en zij op grond van het vorenoverwogene van oordeel is, dat de veiligheid van anderen het opleggen van die maatregel eist, waarbij de rechtbank mede in aanmerking heeft genomen de ernst van het begane feit. De rechtbank zal bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd, nu zij, op grond van het vorenoverwogene, van oordeel is dat de algemene veiligheid van personen de verpleging eist. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank er bovendien rekening mee gehouden dat, verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan strafbare feiten, terzake waarvan de officier van justitie heeft medegedeeld dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd, te weten: - van 16 augustus 2001 t/m 17 augustus 2001, de Kobaltstraat Maastricht, gemeente Maastricht, diefstal door middel van braak van diverse goederen/bromfiets; - van 24 augustus 2001 t/m 25 augustus 2001, de Brusselseweg, Maastricht, gemeente Maastricht, diefstal door middel van braak café De Specht (geld); - 06 februari 2001, de Dr. van Kleefstraat, Maastricht, gemeente Maastricht, diefstal van een bromfiets. De op te leggen straf en maatregel zijn -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10, 27, 37a, 37b, 38d en 57 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat verdachte strafbaar is; - veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIER JAAR EN ZES MAANDEN; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.J. Hazen, voorzitter, mr. W.E. Elzinga en mr. P.E.C.M. Dahmen, rechters, in tegenwoordigheid van G. Dijkshoorn-Sleebe, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2002.